november 8, 2022
Geschreven door: Marc Puyol Hennin

Een klap voor het immateriële

Een van de beste bands die de wereld ooit zag, is niet meer.

De schok was groot, de golf odes, throwbacks en aubades evenzeer. Mimi Parker was ziek, ja. Maar Mimi Parker zou ook in 2023 nog met manlief touren en was dit jaar onderdeel van het beste Low dat we ooit zagen – een Low in topvorm; zelfs – zo leek het – fysiek. Met een Parker die in Trix iets deed wat zeldzaam is: interageren met haar publiek. Een Parker die in het laatste decennium van Low’s bestaan steeds meer op de voorgrond kwam met haar stem, en met het intomen van Sparhawks sporadische labiliteit, die nu definitief tot het verleden lijkt te horen. Het resultaat was de evolutie van Duysterband par excéllence tot de meest consistente naam binnen de alternatieve westerse muziekwereld. Minstens op dezelfde hoogte als Beach House of Radiohead, om maar twee andere monolieten te noemen. Dat is geen overdrijving. Sinds ‘C’mon’ (2011) is Low zo constant, zo akelig perfect en – zeker op de laatste twee albums – zo innovatief geweest dat het simpelweg tot een aparte categorie is gaan behoren waar slechts een handvol namen in thuishoren. De rol van Parker daarin – als muzikant, als echtgenote, als matriarch – kan onmogelijk onderschat worden.

Maar wie het heeft over de dood van Parker, heeft het uiteindelijk ook over de dood van Low als band. Parker was Low. Sparhawk was Low. Misschien is hij dat nog steeds, maar Low zoals we het kenden, komt nooit terug. De kinderen van Sparhawk en Parker waren tot op zekere hoogte ook Low. Het gezinsleven en de band, meer was er niet. Dat is het fundament van Low’s ideosyncrasie. De bewuste keuze om dat perfecte evenwicht tussen het private en de studio of het podium continu op te zoeken, tekent hun muziek, hun podiumprésence, hun politiek en ultiem ook hun spiritualiteit – wellicht nog het allerbelangrijkste van die ideosyncrasie. Parker en Sparhawk ontmoetten elkaar als pubers, werden lid van de mormoonse kerk, trouwden, kregen kinderen en vormden tussendoor – ergens in 1993 – een band. Kunstenaarschap uit premoderne tijden. Low is exact wat je verwacht als een wereldband in Duluth, Minnesota ontstaat.

Het leven dat Sparhawk en Parker samen opbouwden, was evenwel wars van reactionair gedachtegoed, en ook dat scheen tot en met 2022 door in hun muziek. Ze wilden nooit als ‘slowcore’ bestempeld worden – Codeine zijn de echte uitvinders – en lieten louter hun eigen universum zien voor wat het is: een plek waar het gezinsleven, geloof, depressie, verlangen en demonen (vooral van Sparhawk) allemaal een plek in mochten hebben. Welke muziek en vooral welk genre daaruit voorkomt, dat kon ze worst wezen. Hun laatste twee releases illustreerden dit: ‘Double Negative’ (2018) en ‘Hey What’ (2021) zijn albums tjokvol noise- en andere geluidseffecten die Sparhawk live op mysterieuze wijze tot leven wist te brengen. De twee werken zijn ook een reactie op Trump’s Amerika.

Low was synoniem met ‘spaarzaam’. Sparhawks busker-versterkertje, Parkers drumkit waarachter ze staand kon zingen, haar drumstokken veelal borstels of mallets. In een ver verleden zouden ze stiller gaan spelen voor een praatpubliek; de laatste jaren kregen ze zalen van 2000 man stil. Op Down the Rabbit Hole 2019 wist de band met een ontketend ‘Do you know how to Waltz?’ zelfs een hoop netwerkende normies weg te jagen. Op Primavera Sound dit jaar coverde Low zowaar Napalm Death, als ode aan een van de weinige bands die zich op datzelfde festival politiek uitdrukten. Er stond in die bijna 30 jaar Low geen maat op hoe origineel, ontroerend of ronduit grappig de band uit de hoek kon komen. Low live zien, is voor de Skyline-redactie dan ook vaste kost geweest sinds 2011. In anderhalf uur tot soms wel twee uur kon Low wat 99% van alle andere live-acts ter wereld niet kunnen: je gedachten uitzetten, je laten vergeten dat je een telefoon in je broekzak hebt zitten, je aandacht vasthouden. Quasi zonder visuele hulpmiddeltjes, meestal zonder pauzes tussen de nummers.

Low’s werk is zo breed dat het varieert van vignette-liedjes tot grootse epiek. Parker had de gewoonte om eerstenoemde categorie veelal voor haar rekening te nemen. Net dan was de band live op z’n allerbest: Sparhawk kon zijn gitaar dan bijna aaien en de creatieve marges opzoeken die de band wegbracht van het album-script. Zeker de laatste jaren waren net dat soort momenten vaak het meest indrukwekkend: een stille Trix of De Kreun of Paradiso kwam het hardst binnen als Parker zong. De extase van het publiek na afloop van zo’n Parker-moment werd er alleen maar groter door.

Het grootste verlies door de dood van Parker en dus het einde van Low zoals we het kennen is dan ook dat er geen betere band was die pure immaterialiteit bracht. Enkel de liedjes waren van tel. Er was geen secundaire reden om naar een Low-concert te gaan, al zijn de warmte en sympathie van het echtpaar jegens het publiek altijd een extra geweest bij de beleving van Low op een podium. Maar alle persoonlijke redenen buiten beschouwing gelaten: Low is nooit meer geweest dan wat het zegt, speelt en zingt te zijn. De verstilling, de introspectie en bij vlagen de explosie van geluid zijn een pure uitdrukking van iets – zonder filters.

Een uitdrukking van wat, dat is deels aan het publiek om persoonlijk te interpreteren. Vast staat dat Duyster in de jaren waar het nog écht een radioprogramma was en geen seal of approval of schaamlapje van de openbare omroep rechtgehouden door de support van dertigers die de eerste incarnatie meemaakten, grotendeels naar het beeld van Low is gevormd: muziek die op zichzelf staat en tussen alle visuele geweld en truken van de foor van een immer commercialiserende muzieksector schijnbaar geen plaats heeft. Dat uitgerekend Radio 1 in een speciale Duyster-uitzending een live-set van Low uitzond, is dan ook ergens tragisch. Iedereen bij Skyline leerde de band kennen toen we jong waren – soms zelfs als tiener. Dat is nu ondenkbaar, terwijl Low de afgelopen jaren materiaal heeft uitgebracht dat veraf staat van de klassieke slowcore-sound die je gevoelsmatig zou associëren met een eenzame slaapkamer en een net niet te luid spelende radiowekker op een zondagavond.

Die ruimte voor kunst an sich, in dit geval muziek die niets anders pretendeert dan wat het is, gaat steeds verder verloren. Low was subversief, persoonlijk, politiek, warm en bovenal strijdbaar. De discipline van Sparhawk en Parker om hun leven zo aan te pakken dat het allemaal net genoeg was om hun artistieke integriteit en hun rol als ouders te kunnen combineren, is zo goed als ongezien. Met de dood van Parker en het einde van Low verdwijnt er dus niets minder dan een gidslicht voor eender wie – artiest of liefhebber – die belangenloosheid en simpele schoonheid nastreeft.

De grootste immateriële band is niet meer en daar mogen, nee, moeten we verdomd treurig om zijn.

Close
Menu